KLEUR
De kleurencirkel
Primaire kleuren: Rood, geel en blauw zijn de primaire kleuren. Het zijn de zuiverste kleuren en kan je niet krijgen door te mengen. Door de primaire kleuren te mengen kan je al de andere kleuren krijgen.
Secundaire kleuren: Zijn de kleuren groen, oranje en paars. Ze zijn niet zuiver, omdat ze gemengd zijn vanuit twee primaire kleuren.
Tertiaire kleuren: Dat zijn de onzuiverste kleuren, want ze bestaan uit een menging van drie primaire kleuren. Vaak zijn ze bruinachtig.
Tonaal kleurgebruik: De kunstenaar maakt gebruik van tinten van 1 soort of uit 1 kleurfamilie. Je ziet veel tinten van 1 kleur.
Warm/ koud contrast: Het gebruik van warme kleuren (roodtinten) naast koude kleuren (blauwtinten) geeft een contrast. Warme kleuren springen eruit terwijl de koudere kleuren verder weg lijken. Met warm/koude kleuren kan diepte worden gesuggereerd
Licht/donker contrast: Het gaat hierbij om het contrast in helderheid. Donkere en lichte kleuren steken tegen elkaar af (het hoeft dus geen zwart/wit contrast te zijn). Met licht/donker contrast kan diepte worden gesuggereerd
Kleur/kleur contrast: Bij dit contrast zie je verschil tussen twee naast elkaar gebruikte kleuren. Het gaat dan om het contrast tussen twee kleursoorten. Bij elk contrast tussen twee kleuren is sprake van kleur/ kleur contrast.
Complementair kleurcontrast: Twee tegenover elkaar liggende kleuren in de kleurencirkel worden naast elkaar gebruikt. De kleuren versterken elkaars werking, rood lijkt roder naast groen, dan naast oranje. Sinaasappels worden dan ook vaak verkocht op een donkerblauw papiertje.
Kwaliteitskleurcontrast: Het gaat hierbij om het contrast in zuiverheid of verzadiging tussen twee kleuren van dezelfde kleursoort: 1 gemengde naast een ongemengde, bijvoorbeeld rood en roze.
Kwantiteits kleurgebruik: Het gaat hierbij om de tegenstelling in grootte van de oppervlakken die twee verschillende kleurvakken vullen.
Simultaan kleurgebruik: Kleuren beinvloeden elkaar als je ze gelijktijdig ziet. Zo kan een kleur , door een andere kleur ernaast, zo sterk worden beinvloed dat je deze als een andere kleur ziet.
In de afbeelding hierboven lijkt het grijze blokje telkens een andere tint te hebben, terwijl dit in werkelijkheid niet zo is.
Expressief kleurgebruik: De kleuren die worden gebruikt drukken de stemming/emotie van de maker uit. De rode en donkere kleuren in het eerste schilderij versterken de emotie van de schreeuwende man in de voorgrond.
Impressionistisch kleurgebruik: De schilders waren afhankelijk van het buitenlicht. De impressionisten concentreerden zich op de veranderlijke effecten van licht en kleur op bepaalde momenten van de dag. Monet maakte van de Kathedraal van Rouen meerdere schilderijen. Je ziet dat hij op verschillende momenten van de dag heeft geschilderd. Omdat de stand van de zon veranderd moest hij snel schilderen, daardoor lijkt het werk schetsmatig.
Kleurperspectief: Er wordt gebruik gemaakt van typische kenmerken van kleuren, bijvoorbeeld rood is opdringerig, dus lijkt naar voren te springen.
Kleurperspectief wordt vaak bij reclame toegepast.
Atmosferisch perspectief: De kleuren worden naar de achtergrond toe vager. In sommige werken worden ze ook blauwer/groener van kleur.
Symbolisch kleurgebruik: De kleur staat symbool voor een bepaald begrip. De kleuren hebben dan een diepere betekenis, deze verschilt per cultuur. Zo staat de kleur rood in de westerse cultuur voor bijvoorbeeld liefde, warmte en gevaar. De kleur wit voor maagdelijkheid, zuiverheid en waarheid.
Functioneel kleurgebruik: De kleuren hebben een functie. Zo geeft de kleur rood op een verkeersbord vaak aan dat je moet oppassen.
In warme landen zijn de huizen vaak wit gekalkt, omdat zo het licht en daarmee de warmte weerkaatst wordt.
Monochroom kleurgebruik: Het gebruiken van maar één kleur in een tint.
Vervreemdend kleurgebruik: Kleurgebruik dat afwijkt van het normale.
Pointillisme: de verf wordt door middel van kleine stippen op het doek gezet. Vanaf een afstand mengen onze ogen deze kleuren met elkaar.
Maak jouw eigen website met JouwWeb